Een werkgever mag een arbeidsovereenkomst opzeggen als daar een redelijke grond voor is. Voorwaarde daarbij is dat de werknemer niet elders binnen het bedrijf of de organisatie aan het werk kan. Op 18 januari sprak de Hoge Raad zich uit over de vraag of de werkgever daarbij beoordelingsvrijheid heeft.
De feiten
De werknemer is als expat voor verschillende onderdelen van het Shell concern uitgezonden.
In augustus 2015 eindigen de werkzaamheden van de werknemer in Gabon. Vervolgens treedt hij in dienst van Shell International Exploration and Production B.V. (SIEP).
Vervolgens biedt SIEP werknemer een- en andermaal een functie aan. Werknemer weigert die een- en andermaal. Twee maanden later komt de expat daar op terug, maar dan vist hij achter het net. De vacature is inmiddels vervuld.
Werknemer slaagt er vervolgens niet in elders binnen het Shell concern aan het werk te komen. Waarop werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt op grond van artikel 7:669 lid 3 h Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betekent dat er sprake is van omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter te Dordrecht stelt de werkgever in het gelijk en ontbindt de arbeidsovereenkomst met de expat. Het gerechtshof Den Haag bevestigt de uitspraak van de kantonrechter. Werknemer is het daar niet mee eens en gaat naar de Hoge Raad. Eén van de bezwaren (‘grieven’) die hij tegen de beschikking van het hof naar voren brengt, is dat de vraag of herplaatsing van de werknemer ´in de rede ligt´ (in de zin van artikel 7:669 lid 1 BW) een “individuele redelijkheidstoets” vergt waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. Werknemer stelt dat artikel 7:669 lid 1 BW zo moet worden uitgelegd dat herplaatsing alleen niet ‘in de rede ligt’ als dat totaal onlogisch zou zijn. Bijvoorbeeld vanwege diefstal.
Oordeel Hoge Raad
Artikel 7:669 lid 1 BW bevat de zinsnede dat herplaatsing van een werknemer ‘niet mogelijk is of niet in de rede ligt’. De Hoge Raad legt uit dat deze zinsnede niet betekent dat werkgever een resultaatsverplichting heeft. Werkgever is dus niet verplicht tot het resultaat te komen dat de werknemer elders binnen de organisatie weer aan het werk gaat. Het gaat om wat van de werkgever in de gegeven omstandigheden in redelijkheid kan worden gevergd. De werkgever heeft dus ‘een zekere beoordelingsruimte’. De Hoge Raad verwijst hierbij naar rechtsoverweging 3.5.2 in zijn eerdere uitspraak van 16 februari 2018.
Slot
Een werkgever die er niet in slaagt een werknemer binnen de organisatie aan een passende nieuwe baan te helpen, kan toch voldoen aan de herplaatsingsplicht van artikel 7:669 BW. Of dit inderdaad zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals in dit geval de omstandigheid dat werknemer zelf meermalen een aangeboden en passende functie weigerde.
Heeft u vragen over de herplaatsingsplicht? Neem dan contact op en bel naar 06-338 24 563. Of stuur een e-mail naar info@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen u graag!
De uitspraak van de Hoge Raad vindt u hier