Een werkgever schrijft voor dat het personeel bedrijfskleding moet dragen, waaronder een broek. Werkneemster, een schoonmaakster, weigert dit. Zij vermaakt de broek tot rok en verschijnt daarmee op het werk. Dit leidt tot een rechtszaak. Daarin komt de vraag aan de orde: hoe ver reikt de bevoegdheid van de werkgever, de zogenaamde instructiebevoegdheid, als het gaat om bedrijfskleding?
Rechtszaak
Werkgever, Biga Groep B.V., spreekt werkneemster meerdere keren aan op het dragen van haar rok. Tenslotte wordt werkneemster naar huis gestuurd en wordt de loonbetaling gestaakt, totdat werkneemster bereid is een broek te dragen. De werkgever biedt als alternatief aan, de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Werkneemster ziet zich genoodzaakt haar werkgever voor de kantonrechter te dagen. Zij eist doorbetaling van loon, en het recht om opnieuw aan het werk te gaan, hetzij in haar eigen gemaakte rok, hetzij in een door werkgever beschikbaar gestelde broekrok of rok.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat werkneemster bereid is om de bedongen arbeid te verrichten. Dit betekent dat werkgever het loon moet doorbetalen. Werkgever is er immers zelf de oorzaak van dat werkneemster haar werk niet kan doen? Daarom is sprake van een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van werkgever behoort te komen, zoals artikel 7:628 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) zegt.
Verder overweegt de kantonrechter dat werkgever in principe het zogenaamde instructierecht heeft, op grond van artikel 7:660 BW. Werkgever mag daarom bedrijfskleding voorschrijven. Deze bevoegdheid wordt echter begrensd door de eisen van redelijkheid.
De kantonrechter constateert vervolgens dat werkgever van september 2012 tot april 2013 het dragen van de rok heeft gedoogd. Verder oordeelt de kantonrechter dat de rok representatief is voor het bedrijf:
“Rok en broek zijn van dezelfde stof. De zakken van de broek en het op de broek aangebrachte logo zitten bij de rok op dezelfde plaats als bij de broek. De rok valt tot net iets over de knie. Verder is de stelling van Biga dat de rok niet praktisch zou zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt. Evenmin doet de betreffende rok af aan de herkenbaarheid van de medewerkers van Biga en haar organisatie”.
Op grond van deze overwegingen oordeelt de kantonrechter dat werkneemster weer tot het werk moet worden toegelaten in haar tot rok vermaakte broek.
Tenslotte
Wat redelijk is, hangt altijd af van de omstandigheden van het geval. Een omstandigheid die de kantonrechter hier noemt, is dat werkgever het dragen van de rok geruime tijd heeft gedoogd. Als werkgever is het van belang werknemers tijdig aan te spreken die zich niet aan kledingvoorschriften houden.
De vraag of godsdienstige motieven werkneemster motiveerden om de broek tot rok te vermaken, wordt in deze uitspraak niet beantwoord. Als dat wel het geval is, raakt een kwestie als deze ook aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Heeft u een vraag over bedrijfskleding? Bel dan direct naar 06-338 24 563. Of stuur een e-mail aan info@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen u graag!