Onderhandelen over beëindiging van een arbeidsovereenkomst. En tegelijk procederen over diezelfde arbeidsovereenkomst. Dat kan verrassende gevolgen hebben, zo blijkt uit een vonnis van de kantonrechter bij de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2020.
De kantonrechter wijst in dit vonnis de door werknemer van werkgever gevorderde schadevergoeding af omdat partijen gebonden zijn aan een eerder betwiste beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
Verloop procedure
Werknemer vordert in een procedure van werkgever Akzo Nobel onder meer de volgende verklaringen voor recht:
1. dat Akzo Nobel in strijd met artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW) handelde en daarom aansprakelijk is voor schade die werknemer leed en zal lijden;
2. dat tussen Akzo Nobel en werknemer op 20 september 2019 een overeenkomst tot stand kwam, die onder meer inhoudt dat het dienstverband tussen partijen eindigt per 1 januari 2020;
3. dat de door werknemer geleden en nog te lijden schade bestaat uit derving van inkomsten en pensioenopbouw vanaf 1 januari 2020 tot aan zijn pensioendatum.
Met de tweede vordering zegt de werknemer dat hij werkgever aan een beëindigingsovereenkomst die op 20 september 2019 tot stand kwam, wil houden. Akzo Nobel had eerder betwist dat een overeenkomst tot stand kwam.
Maar bij de kantonrechter verandert Akzo Nobel van standpunt. Akzo Nobel erkent dat op 20 september 2019 een vaststellingsovereenkomst tot stand kwam die onder meer inhoudt dat de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2020 eindigt.
Vervolgens is de rechter gauw klaar met de vordering tot schadevergoeding. Want nu in rechte vaststaat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 januari 2020 eindigt, kan werknemer geen schade vorderen die bestaat uit misgelopen inkomsten na 1 januari 2020. Want toen bestond de arbeidsovereenkomst niet meer. De kantonrechter is het met werknemer eens dat Akzo Nobel niet als goed werkgever handelde. Werknemer had gelegenheid moeten krijgen om zijn functioneren te verbeteren en kreeg die niet. Maar de schade die werknemer daardoor lijdt, is nul euro. Daarom krijgt werknemer geen schadevergoeding.
Feiten en omstandigheden
Men kan zich afvragen of de uitkomst van deze procedure voor de werknemer een verrassing was? Of juist de uitkomst van een zorgvuldig opgezet plan? Om daar helderheid over te krijgen moeten we stilstaan bij de feiten die in deze zaak een rol speelden.
Op 19 juli 2019 meldt Akzo Nobel aan de werknemer dat men afscheid van hem wil nemen.
Werknemer is het daar niet mee eens. Naast onderhandelingen die hij met werkgever voert over een beëindigingsregeling, start hij ook een procedure bij de kantonrechter. Inzet daarvan is het krijgen van schadevergoeding vanwege voortijdige beëindiging van het dienstverband.
Akzo Nobel probeert in eerste instantie via onderhandelingen van de werknemer af te komen. Op 20 september 2019 bespreken partijen via de e-mail een voorstel van werkgever. Een element daarvan is dat werknemer per 1 januari 2020 uit dienst gaat. Werknemer accepteert het voorstel van werkgever maar maakt daarbij een voorbehoud. Werknemer behoudt zich het recht voor om in rechte aanspraak te maken op (aanvullende) schadevergoeding als gevolg van verlies van zijn baan. De lopende procedure bij de rechtbank zal de werknemer daarom niet intrekken. Werkgever antwoordt dat er dan geen vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Die komt er wat werkgever betreft pas als partijen elkaar ‘finale kwijting’ verlenen. Dat betekent dat ze dan over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Opmerkelijk is overigens dat Akzo Nobel het gedane voorstel niet intrekt. Daardoor blijft het een rol spelen tussen partijen.
Ook Akzo Nobel begint een procedure, zonder succes
Na de mislukte onderhandelingen wendt ook Akzo Nobel zich tot de kantonrechter. Men verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat de werknemer niet goed functioneert. Op 12 december 2019 wijst de kantonrechter dit verzoek af.
Akzo Nobel gaat alsnog akkoord met voorstel werknemer van 20 september 2019
Dan gebeurt er iets opmerkelijks. Per brief van 19 december 2019 meldt Akzo Nobel alsnog akkoord te gaan met het op 20 september 2019 besproken beëindigingsvoorstel. Dus ook met de voorwaarde dat werknemer alsnog schadevergoeding van Akzo Nobel kan eisen. Akzo Nobel voert de afspraken ook uit, onder meer door in januari 2020 de afgesproken bedragen aan beëindigingsvergoeding en dergelijke aan werknemer over te maken. Werknemer antwoordt hierop op 4 februari 2020 dat werknemer niet instemt met de gang van zaken, en de gedane betalingen opvat als een voorschot op de uitbetaling van Long Term Incentives en Short Term Incentives, termen die staan voor bepaalde aanvullende vergoedingen (bonussen) waar werknemer aanspraak op maakt. Dus wat de werknemer betreft is er geen vaststellingsovereenkomst. Anderzijds: werknemer houdt het door Akzo Nobel aan werknemer overgemaakte geld wel en stort dat niet terug naar de rekening van werkgever. Zodoende maakt werknemer de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die volgens Akzo Nobel bestaat niet ongedaan. De ontkenning van werknemer dat er een vaststellingsovereenkomst tussen partijen bestaat, heeft daardoor iets halfslachtigs.
Strategie
Partijen waren op 20 september 2019 heel dicht bij een akkoord. Het enige wat een akkoord in de weg stond, was de wens van werknemer om schadevergoeding te kunnen eisen via de rechter. Het is goed mogelijk dat Akzo Nobel later inzag dat van die eis om schadevergoeding niets te vrezen viel en daarom alsnog toegaf aan werknemer dat zij het eens waren over een regeling. Maar het kan ook zijn dat werknemer de vordering tot schadevergoeding als een drukmiddel gebruikte om tot een voor hem zo gunstig mogelijke regeling te komen. Een rechterlijke uitspraak geeft nooit een volledig zicht op de belangen die partijen voor zichzelf afwogen om tot hun strategie te komen. Daar kan men dus alleen maar naar gissen.
In het oordeel van de kantonrechter speelt in elk geval mee dat zowel werkgever als werknemer zich bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst laten bijstaan door een advocaat. Er is daarom geen sprake van een ‘juridische onevenwichtigheid’. Verder speelt mee dat werkgever en werknemer tijdens de onderhandelingen procedures over en weer tegen elkaar aanspannen. De kantonrechter denkt daarom dat beide partijen tijdens de onderhandelingen het beste resultaat probeerden te halen. En, afhankelijk van de ontwikkelingen, hun strategie aanpasten. Met als resultaat dat zij het uiteindelijk eens werden over de beëindigingsregeling.
De les
De les is in elk geval dat de combinatie van onderhandelen over een beëindigingsvoorstel en procederen bij de kantonrechter vanuit strategisch oogpunt heel nuttig kan zijn. Maar ook, dat men dubbel moet opletten. Op hoe men onderhandelt. En hoe men procedeert. Als men tenminste wil voorkomen onaangenaam verrast te worden.
Slot
Heeft u te make met beëindiging van een arbeidsovereenkomst? En kunt u daarbij juridisch advies goed gebruiken? Aarzel dan niet en bel naar 0180-47 26 75. Of stuur een e-mail naar info@groenenboomadvocaat.nl. Wij helpen u graag!
De uitspraak vindt u hier